Alphonse Pollot

Alphonse Pollot (ook Alfonso Pallotti) (Dronero, ca. 1602 − Genève, 8 oktober 1668) was een Italiaanse militair in Staatse dienst. Hij was premier gentilhomme de la chambre (eerste kamerheer) van stadhouder Frederik Hendrik en werd na diens dood de hofmeester van Amalia van Solms. Hij was een vriend en vertrouweling van de filosoof René Descartes en van prinses Elisabeth van de Palts. Door zijn bemiddeling kwam Descartes in contact met de prinses, met wie hij vanaf 1643 tot aan zijn dood in 1650 een beroemd geworden correspondentie heeft gevoerd.[1]

Levensloop

Alphonse Pollot werd rond 1602 geboren in het Noord-Italiaanse Dronero, dat destijds gelegen was in het markgraafschap Saluzzo in Piëmont.[2] Zijn ouders Marc-Antoine Pollot en Bernardina Biandra waren protestant. Toen zijn vader in 1620 overleed, verhuisde zijn moeder met haar zeven kinderen naar Genève om te ontkomen aan de vervolgingen door hertog Karel Emanuel I van Savoye.[3] Eén of twee jaar later trokken Alphonse en zijn broer Jean-Baptiste (Giambattista) naar Nederland, waar zij dienst namen in het Staatse leger.[4]

In 1629 verloor Pollot zijn rechterarm tijdens het Beleg van 's-Hertogenbosch. Dat belette hem niet om zijn militaire loopbaan voort te zetten. Toen kapitein Marquette op 22 juli 1632 tijdens het Beleg van Maastricht gewond raakte en op 1 augustus overleed, nam hij op 28 augustus 1632 het bevel van diens compagnie over. Op 11 januari 1633 werd hij officieel als kapitein aangesteld.[5] Rond 1637 had Pollot contacten met Martinus Hortensius en Elia Diodati (1576-1661) over een voorstel van Galileo Galilei aan de Staten om de lengten op zee te meten.[6] In 1638 behoorde hij tot het gevolg van de graaf van Solms.[7] Op 21 juni 1638 werd hij door Spaanse troepen gevangengenomen in de Slag bij Kallo.[8] Na zijn vrijlating heeft hij waarschijnlijk een paar jaar in Utrecht gewoond.[9]

Op 3 maart 1642 volgde Pollot zijn overleden broer Jean-Baptiste op als kamerheer van Frederik Hendrik.[10] Op 10 oktober 1643 lieten hij en zijn oudste broer Vincent door notaris Willem Roomers in Den Haag een testament opmaken, waarin de ene broer de andere benoemde tot zijn erfgenaam.[11] Hij was aanwezig bij het Beleg van Sas van Gent en werd na de overgave op 8 september 1644 door Frederik Hendrik naar Bourbon in Frankrijk gestuurd om gesprekken te voeren met koningin Henrietta Maria, de echtgenote van Karel I van Engeland.[12] Op 15 mei 1645 werd hij commandant van het Fort Sint-Anna in de polder van Namen in Zeeuws-Vlaanderen. Na de dood van Frederik Hendrik op 14 mei 1647 overwoog hij vanwege zijn gezondheid om de militaire dienst te verlaten. Op 1 april 1648 werd hij door Frederik Hendriks weduwe Amalia van Solms benoemd tot "Hoffmeester van Onsen Huyse".[13]

Pollot had veel kennis van fortificaties. Na 1650 schijnt hij diverse malen in Genève geweest te zijn om zijn vroegere stadgenoten daarover van advies te dienen.[14] Rond 1659 vestigde hij zich voorgoed in Genève.[15] Daar liet hij op 3 oktober 1668 zijn testament opmaken door notaris Balthasar Guenand. Hij overleed er vijf dagen later op 8 oktober 1668. Hij werd begraven in de Abdij van Sint-Petrus.

René Descartes

Uit de correspondentie van Decartes en Pollot blijkt, dat zij elkaar voor het eerst in het voorjaar van 1637 in Breda hebben ontmoet.[16] Al eerder had Pollot een aantal mensen leren kennen – onder wie Constantijn Huygens en Henricus Regius – die in de kring van Descartes verkeerden en hen mogelijk aan elkaar hebben voorgesteld.[17]

Pollot was een van de eerste mensen die de wiskunde van Descartes begrepen. In maart 1638 had Descartes hem een van de zes speciaal gedrukte exemplaren van zijn Géométrie gestuurd met een brief waarin hij vijftien vragen van Pollot over zijn Discours beantwoordde. Op 19 augustus 1638 kwam het pakket weer terug. Men had het niet kunnen afleveren, omdat Pollot in juni krijgsgevangene was gemaakt. Descartes stuurde het vervolgens naar Huygens, met het verzoek om het aan Pollot te overhandigen zodra hij was vrijgelaten.[18]

Op 6 oktober 1642 stuurde Descartes uit Endegeest een korte brief over Elisabeth van de Palts aan Pollot. Pollot had hem blijkbaar verteld dat zij zijn werk aan het lezen was. Descartes schrijft, dat het hem niet verbaast dat de intelligente prinses boeken over de metafysica leest en dat hij blij is dat zij zijn werk niet afkeurt. Hij laat weten dat hij, door de tussenkomst van Pollot, snel de eer hoopt te hebben om in Den Haag een buiging voor haar te maken en haar bevelen in ontvangst te nemen. Want, schrijft hij, "ik hecht meer waarde aan het oordeel van de prinses dan aan dat van de Heren Doctoren, die als maatstaf voor de waarheid liever de mening van Aristoteles nemen dan het bewijs van de rede".[19]

Met de "Heren Doctoren" doelde Descartes onder anderen op Gisbertus Voetius en Martinus Schoock, met wie Henricus Regius en hij tussen 1640 en 1645 een aantal heftige polemieken hebben gevoerd over de nieuwe filosofie en de ontwikkelingen in de natuurwetenschap.[20] Toen het conflict in Utrecht in juni 1643 dreigde uit te lopen op een rechtszaak wegens smaad, gaf Pollot aan Descartes het advies om de bescherming te zoeken van Gaspard Coignet de La Thuillerie, de Franse ambassadeur in Den Haag, en via hem aan Frederik Hendrik te vragen om in het geschil te bemiddelen. Mogelijk heeft hij Descartes ook in contact gebracht met Dirk Graswinckel, de juridisch adviseur van de stadhouder.[21]

Pollot lijkt een actief verzamelaar van de geschriften van Descartes te zijn geweest. Met Huygens ruilde hij een kopie van de correspondentie van Descartes met Libertus Fromondus (1587-1653) voor een kopie van Explication des engins (in 1668 uitgegeven als Traité de la méchanique). Na de dood van Descartes gaven hij en Anthony Studler van Zurck hun handgeschreven kopieën van het Traité de l’homme aan Florentius Schuyl (1619-1669), die het in 1662 in het Latijn publiceerde onder de titel De homine. Als tegenprestatie kreeg Pollot van Schuyl een microscoop.[22]

Bronnen

  • Adam, Charles & Paul Tannery (1897-1913), Oeuvres de Descartes, 12 delen, Léopold Cerf, Parijs. Online: Wikisource.
  • Bos, Jan Jacobus Frederik Maria (2002), The Correspondence between Descartes and Henricus Regius, Quaestiones Infinitae, Vol. XXXVII, Utrecht. ISBN 9039329753. Online: Utrecht University Repository.
  • Clarke, Desmond M. (2006), Descartes: a biography, Cambridge University Press, Cambridge. ISBN 0521823013.
  • Descartes, René (1629-1634), De wereld / De mens / Het zoeken naar de waarheid, band 2 van de Bibliotheek Descartes, Boom, Amsterdam 2011. ISBN 9789085066583.
  • Descartes, René (1637), Over de methode / Dioptriek / Meteoren / Geometrie, band 3 van de Bibliotheek Descartes, Boom, Amsterdam 2011. ISBN 9789085066590.
  • Descartes, René & Elisabeth van de Palts (1643-1650), Briefwisseling, Wereldbibliotheek, Amsterdam 2000. Inleiding René Gude. Vertaling en nawoord Jeanne Holierhoek. ISBN 9789028418790.
  • Galiffe, Jacques Augustin (1892), Notices Généalogiques sur les Familles Genevoises − Tome II-2, J. Julien, Genève. Online: Internet Archive.
  • Godfrey, Elizabeth (1909), A Sister of Prince Rupert: Elizabeth Princess Palatine and Abbess of Herford, John Lane, London/New York. Facsimile herdruk: Kessinger 2009. ISBN 1120254191. Online: Internet Archive.
  • Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek (NNBW). Lemma over Alphonse Pollot
  • Verbeek, Theo, Erik-Jan Bos & Jeroen van de Ven (2003), The Correspondence of René Descartes 1643, Quaestiones Infinitae, Vol. XLV, Zeno Institute for Philosophy, Utrecht. Online: Utrecht University Repository.

Voetnoten

  1. Zie Adam & Tannery (XII, 567-575), Verbeek e.a. (2003, 289-292) en het lemma over Alphonse Pollot in het NNBW. Verbeek e.a. geven als naamsvarianten: Pollot (Pallotti, Pollotti, Pollotto), Alphons(e) (Alfonso) (de).
  2. Volgens zijn overlijdensakte was Pollot 66 jaar oud toen hij op 8 oktober 1668 in Genève overleed. Als dat klopt, moet hij dus na 8 oktober 1601 en vóór 8 oktober 1602 zijn geboren. Zie Adam & Tannery (XII, 573) voor de tekst van de akte.
  3. Volgens Adam & Tannery (XII, 568) had Bernardina Biandra (ook: Biandrata) drie zoons (Vincent, Alphonse en Jean-Baptiste) en vier dochters (Delia, Camille, Lucrèce en Marte). In Genève woonden haar zussen Lucrèce en Camille. Lucrèce Biandra (1569-1641) was de weduwe van François de La Palle (1553-1590) en Jean-Antoine Sarasin (1547-1598). Camille Biandra (1574-1640) was getrouwd met Jean Savion (1565-1630). Zie de Stamboom van Lionel Rossellat (waarin Bernardina niet vermeld wordt).
  4. Adam & Tannery (XII, 572-573) halen een memorie uit augustus 1669 aan, waarin staat dat Pollot zeventien jaar oud was toen hij in dienst trad van het Staatse leger. Zij merken op, dat dit niet goed te rijmen valt met (1) zijn geschatte geboortejaar van 1602 en (2) het gegeven (uit een ander document) dat hij in 1620 naar Genève is verhuisd en daar nog enkele jaren gewoond heeft voordat hij naar Nederland ging. Zij opperen dat Pollot misschien pas in 1629 (en dus 27 jaar oud) in Staatse dienst is getreden of dat hij pas in 1604 is geboren (en dat de leeftijd van 66 in zijn overlijdensakte dus een verschrijving is van 64). Zij noemen niet de mogelijkheid, dat Pollot negentien jaar oud was toen hij militair werd en dat de schrijver van de memorie ergens per abuis het getal negen voor een zeven heeft aangezien. De memorie zelf is gericht tegen Pollots neef Philippe Savion, die blijkbaar na de dood van Pollot bezwaar had aangetekend tegen de verdeling van diens erfenis. Philippe Savion was de zoon van Pollots tante Camille Biandra. Hij trouwde in 1653 in Genève met zijn achternicht Lucie Girard, de dochter van Pollots zus Camille.
  5. Adam & Tannery (XII, 569). Op 31 januari 1633 werd zijn aanstelling formeel bevestigd door Frederik Hendrik. In de betreffende documenten wordt zijn naam geschreven als Alfonso de Pollotty.
  6. Vermeld in het lemma over Pollot in het NNBW. Een korte biografie van Diodati staat op de website Scientific Itineraries in Tuscany. Gearchiveerd op 14 april 2021.
  7. Aldus zijn lemma in het NNBW. Mogelijk betreft het Johan Albert (Albrecht) graaf van Solms-Braunfels (1599-1648), de broer van Amalia van Solms. Hij was gouverneur van Utrecht en volgde in 1641 de in ongenade gevallen Frederik Maurits de La Tour d'Auvergne op als gouverneur van Maastricht. Zie het lemma over Johan Albert graaf van Solms in het NNBW. Gearchiveerd op 9 januari 2014.
  8. Zie Bos (2002, 8) en Verbeek e.a. (2003, 290). Volgens het NNBW werd hij bij een gevecht in Gelderland gevangengenomen.
  9. Volgens het NNBW: van 1639 tot 1642. In 1640 verbleef hij (“kapitein Palotti”) met zijn compagnie in Steenbergen (Noord-Brabant), onder meer vermeld op 18 november, toen een van zijn soldaten daar huwde.Volgens Verbeek e.a. (2003, 290) was zijn compagnie na 1 mei 1643 in Utrecht gelegerd.
  10. Jean-Baptiste Pollot was, net als zijn broer, kapitein in het Staatse leger. Hij werd op 24 december 1637 aangesteld als "Edelman van de Camer van Sijn Hoochheijt". Hij overleed op 14 januari 1641.
  11. Zijn broer Vincent maakte in 1643 een reis door Holland. In de al eerder genoemde memorie uit augustus 1669 wordt Alphonse getypeerd als een genereus man, die regelmatig flinke geldbedragen aan zijn familie schonk. Vincent overleed op een niet genoemde datum in Lyon, toen hij daar een geldwissel van Alphonse ging ophalen. Het bedrag van tienduizend écu kwam aan op de dag dat hij begraven werd. Zie Adam & Tannery (XII, 570-571, 572).
  12. Zie zijn lemma in het NNBW. Henriëtta Maria was de schoonzus van Elizabeth Stuart, de moeder van Elisabeth van de Palts. Waarover Pollot met haar gesproken heeft, wordt niet vermeld. Adam & Tannery (XII, 571) noemen wel twee brieven die Pollot tijdens en na zijn missie aan zijn zus Delia heeft geschreven. In de eerste (20 september 1644 uit Nevers) laat hij Delia weten, dat hij tijdens zijn missie helaas geen tijd heeft gehad om haar in Genève te bezoeken en dat hij bang is om in Parijs ook hun broer (Vincent) mis te lopen. In de tweede brief (ongedateerd, maar waarschijnlijk uit oktober of november 1644) schrijft hij, dat hij het jammer vindt dat Delia niet naar Bourbon is kunnen komen.
  13. In het bijbehorende document wordt hij aangeduid als Jonckheer Alphonse de Pollotti en "Cappitain ende Commandeur van het Fort ende Polder van St. Annen". Amalia van Solms laat weten, dat hij een goede en trouwe dienaar van haar man, de prins van Oranje, is geweest, "eerst als Ordinaris Edelman ende daer naer als Edelman van sijne Camer". Als zijn gage wordt een bedrag van "acht hondert Carolus guldens" genoemd. Zie Adam & Tannery (XII, 570).
  14. Wanneer en hoe vaak precies, is niet bekend. Adam & Tannery (XII, 571-572) halen de memorie uit augustus 1669 aan, waarin beweerd wordt dat Pollot de laatste zestien of zeventien jaar van zijn leven in Genève heeft doorgebracht. Zij plaatsen daar een vraagteken bij. Vast staat dat Pollot in 1653 enige maanden in Genève was, toen zijn nichtje Lucie Girard trouwde met zijn neef Philippe Sauvion (hij gaf hun een bedrag van zesduizend livres als huwelijkscadeau). Uit een brief van 13 juli 1656 blijkt echter, dat Pollot toen weer in Den Haag was. Waar hij in de tussenliggende tijd verbleef, is niet bekend.
  15. Adam & Tannery (XII, 573-574). Uit documenten in de Registres du Petit Conseil van het Geneefse stadsarchief blijkt, dat Pollot op 31 december 1659 in Genève woonde en dus vóór die datum uit Nederland moet zijn weggegaan. In de documenten wordt zijn naam steeds genoemd in verband met werkzaamheden aan de fortificaties.
  16. Verbeek e.a. (2003, 290-291). Zie de brief van 12 februari 1638 in Adam & Tannery (I, 517-518).
  17. Andere wederzijdse bekenden die voor kun kennismaking kunnen hebben gezorgd, waren Godefroot van Haestrecht (1592/93-1659), Hendricus Reneri (1598-1679), André Rivet (1572-1651), Anthony Studler van Zurck (1607-1666) en Jacob van Wassenaer (1607-1682). In Parijs was Descartes bevriend geweest met Jacques Sarasin (1594-1663), de oudste van de drie neven van Pollot uit het tweede huwelijk van zijn tante Lucretia Biandra met Jean-Antoine Sarasin. Jacques Sarasin was hofarts en raadgever van Lodewijk XIII. De twee andere neven waren Samuel en Gabriel Sarasin. Verbeek e.a. (2003, 291) lijken Jacques te verwarren met zijn broer Gabriel. Door Adam & Tannery (XII, 574) en het NNBW wordt hij Sarrazin genoemd. Zie echter de genealogische informatie over Jacques en zijn familie in Galiffe (1892, 485).
  18. Zie Bos (2002, 7-8) en Verbeek e.a. (2003, 291). Het opstel La Géométrie was in 1637 verschenen als bijlage van het Discours de la méthode. De brief met de vijftien antwoorden staat in Adam & Tannery (II, 34-46).
  19. Zie Adam & Tannery (III, 577-578). Het is niet bekend wanneer de prinses en Descartes elkaar voor het eerst hebben ontmoet. Volgens Godfrey (1909, hst. 5) was dat in de winter van 1640, toen Descartes aan het Haagse Hof van Bohemen zijn opwachting maakte bij Elizabeth Stuart. De brief die Elisabeth op 16 mei 1643 aan Descartes heeft geschreven (de eerste brief uit hun correspondentie), wekt echter de indruk dat zij op die datum nog niet met elkaar hadden gesproken, maar wel via Pollot (Elisabeth noemt hem in haar brieven Pallotti) van elkaars bezigheden op de hoogte waren. Mogelijk zijn zij in de winter van 1640 aan elkaar voorgesteld, maar vond hun eerste persoonlijke gesprek pas in 1643 plaats. De brief van Elisabeth staat in Adam & Tannery (III, 660-662) en Verbeek e.a. (2003, 65-66). Descartes was al vóór die brief verhuisd naar Egmond aan den Hoef.
  20. De scholastieke theoloog Voetius was hoogleraar in Utrecht. Hij meende dat de filosofie van Descartes alleen maar kon leiden tot atheïsme. Hij wees het heliocentrische wereldbeeld van Copernicus af, omdat hij het strijdig achtte met de natuurfilosofie van Aristoteles. Schoock was hoogleraar filosofie in Groningen. Ook hij had Descartes van atheïsme beschuldigd en hem in 1643 voor kwakzalver en avonturier uitgemaakt. Zie hun lemma's elders in de Wikipedia en de tekst op blz. 446 van het lemma over Gisbertus Voetius (Gijsbert Voet) in het Biografisch lexicon voor de geschiedenis van het Nederlands protestantisme. De polemiek van Regius en Descartes met Voetius staat bekend als de Querelle d'Utrecht.
  21. Zie o.a. Clarke (2002, 242-245) en Verbeek (2003, 219-220, 291). De stadhouder greep inderdaad in en de Utrechtse Vroedschap liet daarna informeel weten dat men de zaak als afgehandeld beschouwde. Toen het gevit toch doorging vaardigde de Vroedschap op 2 juni 1645 een verbod uit op het publiceren of verspreiden van enig geschrift pro of contra Descartes. Zie voor de tekst van het verbod: Adam & Tannery (IV, 226). Zie Verbeek (2003) voor biografische informatie over Dirk Graswinckel (263-266) en Gaspard Coignet de La Thuillerie (276-278). Gearchiveerd op 26 mei 2020.
  22. Zie Verbeek (2003, 291). Van het Traité de l'homme is in 2011 een Nederlandse vertaling verschenen in band 2 van de Bibliotheek Descartes. Zie hierboven onder Bronnen.