Kunstmatige baarmoeder

Fig.1: Ontwerp van een kunstmatige baarmoeder van de hand van Emanuel Greenberg uit 1954 (US patent 2723660A)[1]
Esculaap
Neem het voorbehoud bij medische informatie in acht.
Raadpleeg bij gezondheidsklachten een arts.

Een kunstmatige baarmoeder (of artificiële uterus)[a] is een theoretisch/experimenteel instrument, dat buitenlichamelijke zwangerschap of zelfs ectogenese[b] mogelijk zou kunnen maken. Dit apparaat vervangt dan de uterus als orgaan van het betreffende zoogdier dat normaal gesproken de zwangerschap of dracht zou voltooien. Een recent ontwikkelde methode biedt misschien redding aan extreem prematuren;[5][6][7][8] daartoe wordt een foetus vanuit een natuurlijke baarmoeder overgebracht naar een ‘kunstmatige’.[c] Wetenschappers zien – op basis van diverse separaat ontwikkelde technologieën – mogelijkheden om deze methode op termijn een rol te laten spelen voor mensen met een onvervulde kinderwens.[9][10]

Geschiedenis

Concept

De Britse bioloog J.B.S. Haldane was in 1923 de eerste die het idee van ectogenese en een kunstmatige baarmoeder opperde en formuleerde.[d][13][14] Emanuel Greenberg schreef drie decennia later diverse artikelen voor het American Journal of Obstetrics and Gynecology over dit onderwerp en toekomstige toepassingen van die techniek. Op 22 juli 1954 diende hij een patent in voor zijn ontwerp van een kunstmatige baarmoeder. Er waren twee tekeningen toegevoegd (zie figuur 1). Het ontwerp zelf bevatte een tank gevuld met amnionvocht[e] waarin het embryo/de foetus zou verblijven, een machine die was aangesloten op de navelstreng, bloedpompen, een kunstnier en een verwarmingelement. Het patent werd hem toegekend op 15 november 1955.[1]

Experimentele fase

De eerste successen op het gebied van in-vitrofertilisatie en reageerbuisbaby’s in de jaren zeventig brachten verdergaande bespiegelingen omtrent ectogenese teweeg.[15] Deze bespiegelingen leken zich in 1986 in zekere zin te verwerkelijken, toen bij de Juntendo University in Tokyo extra-uteriene foetale incubatie (EUFI)[f] ontwikkeld werd onder leiding van Yoshinori Kuwabara.[16] Tijdens de testfase zijn veertien geitenfoetussen in kunstmatig amnionvocht verzorgd onder vergelijkbare omstandigheden als in een drachtige geit.[17] Kuwabara’s team slaagde er weliswaar in deze foetussen drie weken in leven te houden, maar ondervond veel problemen.[16] Het streven bleef het systeem zodanig te verbeteren, dat het geschikt zou zijn voor mensenfoetussen.[17][7]

Huidige status

Fig.2: Illustraties van een proefopstelling[3]
(a) Het circuit en de systeemcomponenten van het team van Partridge et al. (2017), bestaand uit een zuurstoftoevoegend circuit met lage weerstand en zonder pomp,[g] kunstmatige amnionvloeistof met doorlopende uitwisseling van vloeistoffen en een interface/uitwisselingsvlak aangesloten op de vaten van de navelstreng. (b) Een representatief lam dat op de leeftijd van 107 dagen in de dracht is gecanuleerd,[h] gefotografeerd na 4 dagen. (c) Hetzelfde lam na 28 dagen, waarbij groei en ontwikkeling te zien zijn.

Onder meer de vooruitgang op het gebied van de ontwikkeling van kunstmatige organen en van de samenstelling van het kunstmatig amnionvocht[i] hebben ertoe geleid dat in 2017 een studie kon worden gepresenteerd door onderzoekers uit het Children's Hospital of Philadelphia onder leiding van Emily Partridge, waarin een buitenbaarmoederlijk systeem een maand lang premature schapenfoetussen in leven hield (ectozwangerschap) (zie figuur 2). De navelstrengen van de lammetjes waren aangesloten op een geavanceerde machine, die de functie van de placenta overnam;[j] dit systeem leverde de zuurstof en voedingsstoffen[k] niet via diffusie, actief transport en het tegenstroomprincipe aan, maar met een canule, waar ook koolstofdioxide en andere afvalstoffen werden afgevangen.[l] De machine stond in een donkere, verwarmde ruimte waar het opgenomen geluid van de hartslag van de moeder van de lammetjes werd afgespeeld.[3] De lammetjes ontwikkelden zich normaal,[m] zodat hun organen goed konden functioneren toen zij uit de ‘kunstmatige baarmoeder’ (‘bio-zak’) werden gehaald; een van de voornaamste problemen bij extreem prematuren – en de hoofdreden voor Partridge en haar team om dit systeem te ontwikkelen – is het feit dat hun organen onvoldoende zijn ontwikkeld voor het leven buiten de baarmoeder van hun moeder.[3][6][7][8][10][22]

Toekomst

Onderzoekers en artsen achten het mogelijk dat bovenstaande methode rond 2027 beschikbaar zal komen voor mensenprematuren.[18] Partridge et al. (2017) deden in de discussie van hun artikel in Nature Communications suggesties voor klinisch onderzoek, met het oog op de lage overlevingskansen en de grote kans op orgaanschade bij de huidige menselijke extreem prematuren.[3]

Bio-ethiek

Het ontwikkelen van ‘kunstmatige baarmoeders’, ectozwangerschap en (nu nog speculatieve) ectogenese gaat gepaard met bio-ethische en wettelijke overwegingen; daarnaast heeft dit gevolgen voor reproductieve rechten en hernieuwt het in sommige landen de discussie omtrent abortus provocatus.[14][22][10] Daar de foetus bij ectozwangerschap geen deel meer uitmaakt van het lichaam van de moeder (noch hierin verblijft), heeft dit ethische en juridische implicaties en consequenties voor de – bij een geheel natuurlijke zwangerschap automatische – zeggenschap van de moeder over haar foetus in het buitenbaarmoederlijke systeem.[2]

Een ander facet betreft de herwaardering van diverse onderlinge, menselijke verhoudingen ten gevolge van bovengenoemde ontwikkelingen,[14] zoals Aarathi Prasad in 2017 aangaf: "Het vraagt van ons om de vigerende concepten omtrent sekse, genderidentiteit en het ouderschap ter discussie te stellen."[22] De nieuwe technologie zou in de nabije toekomst eventueel uitkomst kunnen bieden aan mensen met een onvervulde kinderwens, onafhankelijk van hun seksuele voorkeur, aangeboren aandoening/genetisch defect[n] of gender.[22]

Tot slot brengen sommigen de binding van de foetus met de moeder te berde, uit de bezorgdheid dat deze in het geval van ectogenese of ontwikkeling in een ‘kunstmatige baarmoeder’ anders zou zijn dan bij andere neonaten. Filosoof Anna Smajdor (2007) wijst deze claim af.[23] En in de laatste situatie geldt min of meer hetzelfde als voor een noodzakelijk verblijf van het premature kind in een couveuse.

Bronnen
  • (en) Partridge, E., Davey, M., Hornick, M. et al. (25 april 2017). An extra-uterine system to physiologically support the extreme premature lamb. Nature Communications 8: 15112. DOI:10.1038/ncomms15112.
  • (en) Kuwabara, Yoshinori, Okai, Takashi; Imanishi, Yukio, et al (1 juni 1987). Development of Extrauterine Fetal Incubation System Using Extracorporeal Membrane Oxygenator. Artificial Organs 11 (3): 224–227. ISSN:0160-564X. PMID: 3619696. DOI:10.1111/j.1525-1594.1987.tb02663.x.
  • Een artificiële uterus voor extreem premature baby’s. MediSquare.be Tempo Congress Neonatology (2017). Gearchiveerd op 1 oktober 2020. Geraadpleegd op 23 september 2020.
  • (en) Chemaly, Soraya, "What Do Artificial Wombs Mean for Women?", RH Reality Check/RewireNewsGroup.com, 23 februari 2012. Gearchiveerd op 16 maart 2016. Geraadpleegd op 1 oktober 2020.
  • (en) Kingma, Elselijn, Finn, Suki (5 april 2020). Neonatal incubator or artificial womb? Distinguishing ectogestation and ectogenesis using the metaphysics of pregnancy. Bioethics 34 (4): 354-363. DOI:10.1111/bioe.12717.
  • Dit artikel of een eerdere versie ervan is een (gedeeltelijke) vertaling van het artikel Artificial womb op de Engelstalige Wikipedia, dat onder de licentie Creative Commons Naamsvermelding/Gelijk delen valt. Zie de bewerkingsgeschiedenis aldaar.
  • Dit artikel of een eerdere versie ervan is een (gedeeltelijke) vertaling van het artikel Utérus artificiel op de Franstalige Wikipedia, dat onder de licentie Creative Commons Naamsvermelding/Gelijk delen valt. Zie de bewerkingsgeschiedenis aldaar.
Noten
  1. Kingma & Finn (2020) doen de suggestie van deze term(en) af te zien.[2] Waar Romanis (2018) – naar aanleiding van het hieronder nader toegelichte onderzoek van Partridge et al. (2017)[3] – over ‘kunstmatigebaarmoedertechnologie’ spreekt,[4] bepleiten zij het gebruik van het woord ectozwangerschap (buitenlichamelijke zwangerschap (niet te verwarren met buitenbaarmoederlijke zwangerschap)). De technologie uit het onderzoek van Partridge et al. mag volgens Kingma & Finn geen kunstmatige baarmoeder heten;[2] hun argumenten zullen verderop naar voren worden gebracht. Met deze suggestie –dit discours– in het achterhoofd wordt hier in eerste instantie de geschiedenis van het concept ‘kunstmatige baarmoeder’ geschetst en wordt vervolgens ingegaan op concrete systemen die onder deze noemer zouden kunnen gaan vallen, dan wel tot ectozwangerschap zouden kunnen worden gerekend; zie ook § Bioethiek.
  2. Kingma & Finn (2020) dringen er op aan onderscheid te maken tussen ectogenese en ectozwangerschap (buitenlichamelijke zwangerschap). “Laat ectogenese een algemene term zijn voor de ontwikkeling van zoogdieren buiten het lichaam van de moeder, waar dit normaal gesproken erbinnen gebeurt.” Derhalve is bij ectogenese sprake van een totale ontwikkeling buiten het lichaam van de moeder en bij ectozwangerschap slechts bij een deel van deze ontwikkeling, in het ‘foetale deel’ van de zwangerschap.[2]
  3. Zowel Romanis (2018) als Kingma & Finn (2020) gebruiken voor de foetus die in een ‘kunstmatige baarmoeder‘ is overgebracht de Engelse term gestateling (afgeleid van gestation, zwangerschap/gestatie).[2][4] Omdat een Nederlands equivalent ontbreekt en om de materie niet verder te compliceren, zal in dit Wikipedia-lemma vooralsnog in zowel de natuurlijke als de kunstmatige situatie van ‘de foetus’ worden gesproken.
  4. Dit idee stond waarschijnlijk aan de basis van of vormde in enige mate een inspiratie voor de technologische utopie in Brave new world van Aldous Huxley.[11][12]
  5. Vergelijkbaar met vruchtwater, maar dan kunstmatig.
  6. Vrij vertaald: een buitenbaarmoederlijke incubator/“broedmachine” voor extreem premature foetussen, als fase tussen de te vroeg beëindigde dracht/zwangerschap en verblijf en verzorging in een reguliere couveuse; een vorm van ectozwangerschap in de terminologie van Kingma & Finn (2020).
  7. In dit systeem is geen pomp gebruikt om overbelasting van de rechterboezem te voorkomen.
  8. Deze leeftijd is vergelijkbaar met mensenfoetussen van 23 à 24 weken.[3][18]
  9. Hoewel hier nog progressie te boeken is.[3][18]
  10. Aangezien de onderhavige technologie niet de baarmoeder maar het amnion en de placenta vervangt – die, respectievelijk, geheel en grotendeels tot de foetus behoren – stellen Kingma & Finn (2020) als alternatief de benaming artificiële amnion– en placentatechnologie (AAPT) voor.[2]
  11. De voeding bestond uit koolhydraten en aminozuren, met sporen van lipiden.[3]
  12. Hiervoor is zuurstoftoediening via een semipermeabele membraan van buiten het lichaam (extracorporeal membrane oxygenation (ECMO)) een geschikte techniek,[19] die normaal gesproken gebruikt wordt op specifieke intensive care units voor neonatologie.[20] Nota bene, in normale couveuse–omstandigheden kan het gebruik van een ECMO bij prematuren jonger dan 24 weken tot hersenbeschadiging en –bloedingen leiden, ten gevolge van onder meer de nog onderontwikkelde cerebrale circulatie.[21]
  13. Het heeft wel enige moeite gekost en experimenten gevergd om het systeem dusdanig te fine-tunen, dat uiteindelijk drie lammetjes in het systeem konden verblijven zonder de noodzaak tot bloedtransfusie.[3]
  14. Denk, bijvoorbeeld, aan het syndroom van Mayer-Rokitansky-Küster en het androgeenongevoeligheidssyndroom.
Referenties
  1. a b (en) Artificial uterus. Freepatentonline (15 november 1955). Geraadpleegd op 22 september 2020.
  2. a b c d e f (en) Kingma, Elselijn, Finn, Suki (5 april 2020). Neonatal incubator or artificial womb? Distinguishing ectogestation and ectogenesis using the metaphysics of pregnancy. Bioethics 34 (4): 354-363. DOI:10.1111/bioe.12717.
  3. a b c d e f g h i (en) Partridge, E., Davey, M., Hornick, M. et al. (25 april 2017). An extra-uterine system to physiologically support the extreme premature lamb. Nature Communications 8: 15112. DOI:10.1038/ncomms15112.
  4. a b (en) Romanis, Elizabeth Chloe (10-08-2018). Artificial womb technology and the frontiers of human reproduction: Conceptual differences and potential implications. Journal of Medical Ethics 44 (11): 751–755. DOI:10.1136/medethics-2018-104910.
  5. Kraaijvanger, Caroline, Deze kunstmatige baarmoeder biedt prematuren hoop. Scientas.nl (26 april 2017). Gearchiveerd op 26 september 2020. Geraadpleegd op 22 september 2020.
  6. a b Een artificiële uterus voor extreem premature baby’s. MediSquare.be Tempo Congress Neonatology (2017). Gearchiveerd op 1 oktober 2020. Geraadpleegd op 23 september 2020.
  7. a b c Zie eventueel ook (en) De Bie, Felix R., Davey, Marcus G.; Larson, Abby C.; Deprest, Jan; Flake, Alan W. (19 september 2020). Artificial placenta and womb technology: Past, current, and future challenges towards clinical translation. Gearchiveerd op 14 oktober 2022. Prenatal Diagnosis 40. DOI:10.1002/pd.5821.
  8. a b Engelhaupt, Erika, Kunstmatige baarmoeder mogelijk uitkomst voor vroeggeboren baby’s. NationalGeographic.nl (09-11-2017). Gearchiveerd op 5 september 2023. Geraadpleegd op 22 september 2020.
  9. (en) Bulletti, C., Palagiano, A.; Pace, C.; Cerni, A.; Borini, A.; Ziegler, D. de (14-03-2011). The artificial womb. Annals of the New York Academy of Sciences 188 (1): 124–128. ISSN:1749-6632. PMID: 21401640. DOI:10.1111/j.1749-6632.2011.05999.x.
  10. a b c (fr) Jaesa, Utérus artificiel avenir de la procreation humaine?. iatranshumanisme.com (30-09-2018). Gearchiveerd op 5 september 2023. Geraadpleegd op 23 september 2020.
  11. (en) Huxley, Aldous (1932). Brave New World. Chatto & Windus, Londen.
  12. Huxley, Aldous (1994). Heerlijke nieuwe wereld. Ooievaar Pockethouse, Amsterdam. ISBN 978903511423X.
  13. (en) Haldane, J.B.S., DAEDALUS or Science and the Future. A paper read to the Heretics, Cambridge, on February 4th, 1923. Bactra.org. Gearchiveerd op 12 november 2020. Geraadpleegd op 1 oktober 2020.
  14. a b c (en) Chemaly, Soraya, "What Do Artificial Wombs Mean for Women?", RH Reality Check/RewireNewsGroup.com, 23 februari 2012. Gearchiveerd op 16 maart 2016. Geraadpleegd op 1 oktober 2020.
  15. (fr) Nau, Jean-Yves, Les premiers pas de l’utérus artificiel. Slate.fr (12 mei 2016). Geraadpleegd op 23 september 2020.
  16. a b (en) Klass, Perri, "The Artificial Womb Is Born", The New York Times, 29 september 1996. Gearchiveerd op 2 juni 2020. Geraadpleegd op 23 september 2020.
  17. a b (en) Kuwabara, Yoshinori, Okai, Takashi; Imanishi, Yukio, et al (1 juni 1987). Development of Extrauterine Fetal Incubation System Using Extracorporeal Membrane Oxygenator. Artificial Organs 11 (3): 224–227. ISSN:0160-564X. PMID: 3619696. DOI:10.1111/j.1525-1594.1987.tb02663.x.
  18. a b c (fr) Roy, Soline, "Testé sur des agneaux, l’utérus artificiel est peut-être né", LeFigaro.fr, 28-04-2017. Gearchiveerd op 5 september 2023. Geraadpleegd op 23 september 2020.
  19. (en) Sakata, M., Hisano, K.; Okada, M.; Yasufuku, M. (1 mei 1998). A new artificial placenta with a centrifugal pump: long-term total extrauterine support of goat fetuses. The Journal of Thoracic and Cardiovascular Surgery 115 (5): 1023–1031. PMID: 9605071. DOI:10.1016/s0022-5223(98)70401-5.
  20. (en) Bautista-Hernandez, V., Thiagarajan, R.R.; Fynn-Thompson, F.; et al. (1 oktober 2009). Preoperative Extracorporeal Membrane Oxygenation as a Bridge to Cardiac Surgery in Children with Congenital Heart Disease. The Annals of Thoracic Surgery 88 (4): 1306–1311. PMID: 19766826. PMC: 4249921. DOI:10.1016/j.athoracsur.2009.06.074.
  21. (en) Jobe, Alan H. (1 augustus 2004). Post-conceptional age and IVH in ECMO patients. The Journal of Pediatrics 145 (2): 184. DOI:10.1016/j.jpeds.2004.07.010.
  22. a b c d (en) Prasad, Aarathi, "How artificial wombs will change our ideas of gender, family and equality", The Guardian, 1 mei 2017. Gearchiveerd op 2 november 2020. Geraadpleegd op 1 oktober 2020.
  23. (en) Smajdor, Anna (1 juli 2007). The Moral Imperative for Ectogenesis. Gearchiveerd op 2 februari 2023. Cambridge Quarterly of Healthcare Ethics 16 (3): 336–345 (342). PMID: 17695628. DOI:10.1017/S0963180107070405.